Bezinning Man, Vrouw en Ambt
Studie naar bijbeluitleg, achtergronden en gevolgen van de synode-besluiten Meppel 2017 en Goes 2020
home start hier
werkgroepen
bronnen agenda over ons contact
zaterdag 29 mei 2021
Beoordeling behandeling revisieverzoeken - GKv Capelle a/d IJssel Noord

Eind maart stuurde de kerkenraad van Capelle aan den IJssel - Noord een beoordeling van de behandeling van de revisieverzoeken op de Generale Synode van Goes 2020:

Aan de kerkenraden,

Zoals u weet heeft de Generale Synode van Goes de revisieverzoeken over het eerdere besluit over man/vrouw en ambt afgewezen. Als kerkenraad en gemeente van Capelle aan den IJssel Noord hebben we daarover gesproken aan de hand van bijgaande document.

Wij doen u dit document toekomen, omdat we menen dat onze kerken in een ernstige crisis verkeren. Die crisis heeft met meer te maken dan alleen de genomen besluiten over m/v en ambt. Maar o.i. wordt in deze besluiten wel openbaar hoe diep deze crisis gaat, namelijk of wij het beslissende gezag van Gods Woord aanvaarden voor de praktijk van ons leven als kerken. Wij belijden dat de kerk van Christus geen zeggenschap heeft over Gods Woord, maar dat het Woord van God haar is toevertrouwd om het te bewaren en uit te dragen. De kerk van Christus is pijler en fundament van de waarheid (1 Tim. 3,15). Daaraan herken je haar. O.i. vertonen onze kerken dit kenmerk van de ware kerk niet in de besluiten die de generale synode van Goes 2020 genomen heeft over de revisieverzoeken inzake m/v en ambt, die waren ingediend naar aanleiding van wat de synode van Meppel hierover besloten had. In deze besluiten verheffen de kerken zich o.i. boven het Woord van God, en gaan daarmee verder op een weg die niet tot eer is van de Heer van de kerk, en ook de opbouw van de kerken niet dient.

Onze oproep aan u is ons schrijven te toetsen, en ons als kerkenraad het duidelijk te maken als wij de dingen verkeerd zien. Maar als u met ons vaststelt dat hier inderdaad Gods eigen Woord in het geding is, hopen wij dat wij samen mogen optrekken door deze besluiten niet te aanvaarden. Daarin gaat het ons om de eenheid van de kerk. Christus bad in Johannes 17 om de eenheid tussen de apostelen en hen die door hun Woord in Christus zouden geloven. Om het vasthouden aan de eenheid gaat het ons. Dat wij als kerken blijven bouwen op het fundament van apostelen en profeten, waarvan Christus zelf de hoeksteen is. Alleen zo blijven wij als kerken onderdeel van de ene de katholieke kerk van Jezus Christus.

Kerkenraad Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt)

Capelle aan den IJssel – Noord

Inleiding

De synode van Goes 2020 heeft besluiten genomen over de toelating van zusters tot de ambten van predikant, ouderling en diaken. De revisieverzoeken die waren ingediend tegen de besluiten van Meppel 2017 zijn door de synode afgewezen. In paragraaf 5.2 in deze nota zullen we ingaan op de manier waarop de synode de revisieverzoeken behandeld heeft.

Het grootste gedeelte van de nota zal echter gaan over de vraag hoe we de nieuwe besluiten moeten beoordelen. De synode heeft de besluiten 3 t/m 6 van Meppel vervangen door één nieuw besluit “dat er op basis van verantwoorde Schriftuitleg in de kerken ruimte mag zijn voor de overtuiging en praktijk dat mannen en vrouwen op gelijke wijze geroepen kunnen worden tot alle taken in de kerk, ook tot de dienst in de ambten”. Grond voor dit besluit is de inhoud van het rapport Elkaar van harte dienen.1 Daarin wordt volgens de synode aan verantwoorde Schriftuitleg gedaan. Dat willen (en moeten) we toetsen en is dan ook de eerste vraag die we in deze nota stellen:

  1. Wordt Gods Woord op de juiste manier uitgelegd?
    Daarnaast heeft de synode uitgesproken dat er in de kerken voluit ruimte moet zijn voor twee opvattingen en praktijken inzake de vrouw in het ambt. De synode zegt: tot beide conclusies kun je komen op grond van een verantwoorde omgang met de Bijbel. De conclusies spreken elkaar echter tegen en sluiten elkaar uit. Het kan niet dat God zichzelf tegenspreekt. Het kan wel zijn dat wij tot tegenstrijdige conclusies komen en elkaar niet kunnen overtuigen. Maar dan moet alsnog de vraag gesteld worden of deze conclusies gebaseerd zijn op de juiste omgang met Gods Woord. Gods Woord moet immers beslissend blijven. Dat roept de vraag op:

  2. Is Gods Woord doorslaggevend geweest voor de besluiten die genomen zijn?
    In deze nota komen we tot de conclusie dat de Schrift op een verkeerde manier wordt uitgelegd en dat de Bijbel uiteindelijk niet de beslissende stem heeft gehad in de besluitvorming van de synode. Dit leidt tot de vraag:

  3. Hoe met deze besluiten om te gaan?

Uitleg van Gods Woord

We willen toetsen of in de synodebesluiten de Bijbel op de juiste manier wordt uitgelegd? Om antwoord te kunnen geven op die vraag is het nodig helder te hebben hoe je de Bijbel moet uitleggen. Welke regels gelden daarvoor en hebben onder gereformeerde christenen ook altijd gegolden? Daarover gaat paragraaf 2.1. In de volgende paragrafen bespreken we de belangrijkste elementen van Bijbeluitleg in het rapport Elkaar van harte dienen. We sluiten af met een antwoord op de vraag of de Bijbel door de synode op de juiste manier wordt uitgelegd.

Vooraf willen we opmerken, dat we in onze beoordeling geen uitspraken doen over de intenties van broeders en zusters. We gaan ervan uit dat iedere christen de intentie heeft om eerbiedig en respectvol met Gods Woord om te gaan. Maar we moeten wel beseffen dat onze intenties op zichzelf nog niet garanderen dat onze uitleg van Gods Woord ook goed is. Onze uitleg kan ‘eigenmachtig’ zijn (2 Petr. 1:21), niet in overeenstemming met de bedoeling van de Bijbel, de bedoeling van de heilige Geest zelf. Daarom moet elke uitleg van Gods Woord getoetst worden aan Gods Woord zelf, zoals bv. de joden in Berea deden (Hand. 17:11). Dat willen wij in deze nota doen.

De Bijbel uitleggen

Hoe moeten we de Bijbel uitleggen? Dat bepalen mensen niet. Dan zouden wij de Bijbel naar onze hand zetten. De Bijbel bepaalt dat zelf! Heel kort daarbij een aantal regels die uit Gods Woord naar ons toekomen over hoe de Bijbel gelezen wil worden.

  • De Bijbel is duidelijk. Dat zegt Gods Woord zelf. Het Woord is een lamp voor onze voet en een licht op ons pad (Ps. 119:105). Daarom geloven wij dat “de heilige Schrift de wil van God volkomen bevat en voldoende leert al wat de mens moet geloven om behouden te worden. Ook heeft God daarin uitvoerig beschreven hoe wij Hem moeten dienen” (art. 7 NGB). Dat wil niet zeggen dat alles in de Bijbel voor óns altijd even duidelijk is. Maar dat ligt niet aan de Bijbel. Dat ligt aan ons beperkte inzicht in de Bijbel of aan verkeerde vooronderstellingen waarmee we de Bijbel lezen. Maar door het bestuderen van de Schrift kan wat voor ons onduidelijk is, duidelijker worden, en kan ons denken gecorrigeerd worden door wat er geschreven staat. Als wij belijden dat de Schrift duidelijk is, belijden we dat God zich niet door onze beperkingen en zonden laat tegenhouden om zijn wil aan ons bekend te maken.

  • De duidelijkheid van de Bijbel houdt ook in de dat de Bijbel een eenheid is. God is de auteur van de Bijbel. Hij spreekt zichzelf niet tegen. Als dat wel zo zou zijn, zou de Bijbel niet duidelijk zijn, geen eenduidige inhoud hebben. Wat betekent dit voor de manier waarop we de Bijbel moeten uitleggen? Het betekent dat wij geloven dat er geen tegenstrijdigheden in de Bijbel staan. Het betekent ook dat wij van verschillende gegevens in de Bijbel nooit tegenstellingen mogen máken. Ze vullen elkaar aan, en dat moet in onze uitleg blijken. Bijvoorbeeld: man en vrouw zijn één als beelddragers van God (Gen. 1:26-27) en tegelijk is de man hoofd van de vrouw (1 Kor. 11:3;7-9; Ef. 5:22-23). Die gegevens moet je beide recht doen, en niet tegenover elkaar zetten.

  • De duidelijkheid van de Bijbel betekent ook dat God door middel van de Bijbel Zelf uitlegt wat Hij bedoelt. Dat wordt ook wel zo gezegd: de Bijbel is zijn eigen uitlegger. Wat betekent dit voor hoe wij de Bijbel moeten lezen?

    • Ten eerste dat de directe context van een bepaald Bijbelgedeelte (de perikoop, het Bijbelboek) de betekenis ervan verheldert.

    • Ten tweede dat je bij de uitleg van een tekst ook het geheel van de Bijbel moet betrekken. Een voorbeeld: als we goed willen begrijpen wat Genesis 1 tot 3 ons leert over de verhouding tussen man en vrouw, moeten we lezen wat dáár staat (directe context) én ons laten leiden door wat elders in de Bijbel staat. Bijvoorbeeld door wat de apostel Paulus - geïnspireerd door de heilige Geest - over deze tekst zegt. Dan leggen we de Schrift vanuit de Schrift uit en niet vanuit onszelf. Dit principe houdt ook in: wat in een bepaalde tekst voor ons minder duidelijk is, kunnen we uitleggen met wat ergens anders duidelijker staat. Bijvoorbeeld: als Paulus in 1 Kor. 11:3 de man het hoofd van de vrouw noemt, maakt Ef. 5:22-24 duidelijk dat hij hiermee ook een gezagsrelatie bedoelt. Daar zegt Paulus namelijk dat de vrouw het gezag van haar man moet aanvaarden, want ‘de man is het hoofd van de vrouw’.

  • Verkeerde uitleg ontstaat als wij de Schrift niet aanvaarden zoals die zichzelf geeft, maar gedachten van buiten de Bijbel (ons denken, onze cultuur) beslissend gaan maken voor onze uitleg. Wij gaan de Bijbel lezen in het ‘licht’ van ons verstand. Terwijl de Bijbel nu juist ons denken moet verlichten. Wij mogen wat God zegt niet aanpassen aan wat wij zelf denken. Maar wij moeten juist ons denken aanpassen aan wat God zelf zegt. Zo vernieuwt Hij ons naar zijn beeld (Rom. 12:1-2), in plaats van dat wij Hem maken naar ons beeld.

Hoofdpunten van Bijbeluitleg in het rapport ‘Elkaar van harte dienen’

Tot nu toe geloofden we in onze kerken dat de Bijbel ons leert dat God man en vrouw samen naar zijn beeld heeft geschapen en tegelijk verschillende verantwoordelijkheden geeft. Dit komt onder andere uit in het feit dat God alleen mannen roept tot het leer- en regeerambt in zijn gemeente (1 Tim. 2:11-3,4; Titus 1:6).

De synode biedt nu daarnaast een andere uitleg van de Bijbel: God heeft man en vrouw in het begin wel verschillend gemaakt (mannelijk en vrouwelijk), maar dat heeft geen gevolgen voor hun onderlinge verhouding. De man heeft ten opzichte van de vrouw geen leidinggevende positie gekregen. Het kwam door de zondeval dat de man in hun onderlinge relatie de leiding ging nemen. Hij ging over haar heersen, met alle negatieve gevolgen van dien. Dat kun je zien in de culturen van de tijd van de Bijbel, waarin vrouwen ondergeschikt zijn (besluit 3, grond 3g).2 Ook mannelijk leiderschap in huwelijk en kerk is een gevolg van de zondeval. Maar Christus verlost ons van ‘zonde en vloek’, en zet mannen en vrouwen weer op één lijn. Samen dienen ze God en elkaar met hun gaven. Daarin hebben ze geen verschillende verantwoordelijkheden. Daarom moeten ze ook beiden tot alle taken en ambten in de kerk geroepen kunnen worden, op grond van gaven die daarvoor bij hen worden opgemerkt.

Uitleg van Genesis 1-2

Dat de synode tot deze conclusie kan komen, heeft te maken met de wijze waarop Genesis 1 en 2 wordt uitgelegd. Het rapport Elkaar van harte dienen zegt: “In Genesis 1-2 ligt de nadruk op de eenheid en de wederkerige dienstbaarheid van man en vrouw. Hoewel man en vrouw verschillend (mannelijk en vrouwelijk) zijn geschapen, is aan hen beiden de opdracht gegeven de schepping tot ontplooiing te brengen. Er zijn goede redenen niet uit te gaan van onderschikking, maar van gelijkwaardigheid” (besluit 3, grond 3c).3 De synode volgt in haar conclusie deze visie. Maar daarbij brengt ze niet in rekening wat Paulus, geïnspireerd door de heilige Geest, in 1 Kor. 11:3; 7-9 zegt over Gods openbaring in Genesis 1-2:

“Ik moet u echter nog het volgende zeggen. Christus is het hoofd van de man, de man het hoofd van de vrouw en God het hoofd van Christus... Een man mag zijn hoofd niet bedekken omdat hij Gods beeld en luister is. De vrouw is echter de luister van de man. De man is immers niet uit de vrouw voortgekomen, maar de vrouw uit de man; en de man is niet omwille van de vrouw geschapen, maar de vrouw omwille van de man...”

Paulus maakt hier duidelijk dat man en vrouw niet uitwisselbaar zijn.4 De vrouw moet haar hoofd bedekken en de man niet. Door dat te doen erkent ze dat de man haar hoofd is. De man moet zijn hoofd niet bedekken, daardoor erkent hij dat Christus zijn hoofd is en hijzelf het hoofd van de vrouw. Paulus voert dit verschil terug op Gen. 1 en 2. Want de man is niet geschapen uit de vrouw, maar de vrouw uit de man. En de man is niet geschapen omwille van de vrouw, maar de vrouw omwille van de man. Man en vrouw zijn beiden uit God en zijn niets zonder elkaar (1 Kor. 11:10-11). Tegelijk is er onderscheid in hun positie.

Ook in 1 Tim. 2:11-14 legt Paulus uit wat Gen. 1 en 2 ons wil leren:

“Een vrouw dient zich gehoorzaam en bescheiden te laten onderwijzen; ik sta haar dus niet toe dat ze zelf onderwijst of gezag over mannen heeft; ze moet bescheiden zijn. Want Adam werd als eerste geschapen, pas daarna Eva. En niet Adam werd misleid, maar de vrouw; zij overtrad Gods gebod.”

Net als in 1 Kor. 11:8-9 spreekt Paulus hier allereerst over de scheppingsvolgorde in Gen. 1 en 2. Die volgorde had blijkbaar betekenis: de man is hoofd van de vrouw. Paulus laat in 1 Tim. 2:11-14 zien wat deze volgorde betekent voor het onderwijs in de samenkomsten van Gods gemeente: de vrouw mag niet door te onderwijzen gezag uitoefenen over de man. Dat is de manier waarop in de kerk het verschil in positie tussen man en vrouw zichtbaar wordt gemaakt, op grond van de plaats die God man en vrouw in het begin gaf.5

Het rapport en de synode hanteren niet Gods eigen uitleg van Genesis 1 en 2, gegeven door de dienst van zijn apostel Paulus, als norm voor de uitleg van dit cruciale Bijbelgedeelte. Bovendien doet de synode in haar uitleg onvoldoende recht aan gegevens uit de tekst van Gen. 1 en 2 (en 3) zelf. We noemen een aantal van die gegevens. In Gen. 2:18 staat dat God besluit de vrouw te maken als helper voor de mens, een helper die bij hem past:

“God, de HEER, dacht: Het is niet goed dat de mens alleen is, ik zal een helper voor hem maken die bij hem past.”

Als je als helper aan iemand gegeven wordt, is degene wiens helper jij bent de hoofdverantwoordelijke in het uitvoeren van een taak waarin je gemeenschappelijk betrokken bent. Het rapport probeert dit verschil te relativeren door te zeggen dat deze helper iemand is die hem aankan, en dat zelfs God helper wordt genoemd van de mens. Daarna wordt de conclusie getrokken dat er geen gezag is van de een over de ander, en dat ze samen een belangrijke opdracht uitvoeren (p. 13).

Deze uitleg doet geen recht aan wat de tekst zelf zegt. Het feit dat ook God helper wordt genoemd, en dat de vrouw de man ‘aankan’ (wat wordt daarmee precies bedoeld?), doet niets af aan het feit dat Eva Adam tot helper is gegeven. Niet andersom (1 Kor. 11:9). Dat past ook bij wat voorafging: de mens - Adam - werd in de tuin geplaatst om die te bewerken en te bewaren, en zich te houden aan het gebod van God. Hij kan dat blijkbaar niet alleen en is in die zin ‘hulpbehoevend’. Daarom krijgt hij een vrouw om zijn helper te zijn in het uitvoeren van deze opdracht. Kennelijk krijgt zo de gezamenlijke opdracht van uit Gen. 1:26-28 een concrete invulling: Adam gaat voorop in het uitvoeren van deze opdracht. Hij is in primaire zin beeld en heerlijkheid van God. Maar hij krijgt zijn vrouw als onmisbare helper, die dan ook niet voor niets de heerlijkheid van de man genoemd wordt (1 Kor. 11,7).6 Pas dan is de schepping van de mens afgerond. Adam als hoofd, de eerstverantwoordelijke tegenover God in de dienst aan Hem. De vrouw als de door God aan hem gegeven helper. Zo zijn man en vrouw samen beelddragers van God.

Deze positie van Adam blijkt uit het feit dat God hem na de zondeval als eerste ter verantwoording roept, terwijl toch zijn vrouw vooropging in het luisteren naar de slang. Waarom worden ze niet tegelijk of samen ter verantwoording geroepen als er geen verschil in positie is? Het rapport zegt: “Het markeert het contrast met de harmonie en gelijkwaardigheid [tussen man en vrouw] uit Gen. 1-2.” (p. 15). Bedoelt het rapport hier: omdat de man door de zonde leider van de vrouw is geworden, wordt hij als eerste aangesproken door God? Dat zou betekenen dat God zich niet houdt aan zijn eigen oorspronkelijke scheppingsorde (die van gelijkheid), maar zich aanpast aan de zonde van de mens. Vanuit de tekst van Gen. 2 en 3 ligt een veel logischer verklaring voor de hand. Adam had het gebod van God ontvangen, nog voordat de vrouw geschapen was. Hij was dan ook eerstverantwoordelijk om dat gebod te bewaren en te bewaken. Vandaar ook dat God hem als eerste ter verantwoording roept.

Dit past ook bij het Schriftgegeven dat de zonde door één mens - Adam - de wereld in is gekomen (Rom. 5:12v; 1 Kor. 15:22). Adam is hoofd van het menselijk geslacht (Hand. 17:26) en daarom verantwoordelijk voor allen die uit hem voortkomen. Ook voor zijn vrouw. Het valt op in het rapport Elkaar van harte dienen dat juist dit Bijbelse gegeven gezien wordt als een cultureel gegeven van na de zondeval (p. 54), in plaats van dat het behoort tot de structuur van Gods schepping.

Samenvattend: wat gaat er mis in de uitleg van Gen. 1 en 2 in de synodebesluiten en het rapport dat daaraan ten grondslag ligt? De synode neemt Gods eigen uitleg van Genesis 1 en 2, gegeven door de dienst van Paulus, niet als norm voor de eigen uitleg van Gen. 1 en 2, en negeert belangrijke elementen in de tekst van Gen. 1 tot 3 zelf. Daardoor komt er ruimte om deze hoofdstukken uit te leggen vanuit een gelijkheidsgedachte die vreemd is aan de tekst van de Bijbel zelf.

Gevolgen van deze lezing van Gen. 1 en 2

Deze gelijkheidsgedachte (die ingelezen wordt in Gen. 1 en 2) blijkt sturend te zijn voor hoe andere Bijbelgedeelten gelezen worden, zoals de teksten van Paulus over de onderlinge verhouding van man en vrouw. We geven twee voorbeelden.

Hoe wordt 1 Tim. 2:11-14 door de synode behandeld? Eerst is Gen. 1 en 2 uitgelegd zonder Paulus’ uitleg daarvan in rekening te brengen en is er gesteld dat er geen onderscheid in positie is tussen man en vrouw. Als dan 1 Tim. 2:11-14 aan de orde komt, wordt gevraagd: geeft deze tekst van Paulus aanleiding om onze uitleg van Gen. 1 en 2 te heroverwegen? Paulus verbiedt in de vrouw ‘te onderwijzen of gezag te hebben over een man’ (vs. 12), en geeft onder andere als argument: ‘...want Adam is eerst geschapen en daarna Eva’ (vs. 13). De volgorde van de schepping van Adam en Eva blijkt in de tekst dus een argument te zijn voor een onderscheid in positie en taak tussen de man en de vrouw in de gemeente.

Het rapport ontkent echter dat Paulus dit kan bedoelen. “Wat Paulus elders schrijft, wijst in ieder geval niet in de richting van een patroon, alsof wat voor Adam en Eva geldt (na elkaar geschapen), kan worden doorgetrokken naar een strikte rangorde tussen alle mannen en vrouwen.” (p. 18). Het rapport verwijst dan naar het feit dat Adam niet alleen mannen, maar ook vrouwen vertegenwoordigt. Allen zijn in hem begrepen (Rom. 5:12). En Adam is wel hoofd van de mensheid, maar Eva is net zo goed moeder van alle levenden (Gen. 3:20). Zij wordt ook als waarschuwend voorbeeld gesteld, niet alleen voor vrouwen, maar ook voor mannen (2 Kor. 11:2). De suggestie is hier dat deze gegevens aantonen dat Paulus in 1 Tim. 2:13 niet kan bedoelen dat de volgorde van de schepping van Adam en Eva een norm geeft voor de verhouding tussen mannen en vrouwen in het algemeen.

Het is echter onduidelijk waarom dat niet zou kunnen. Temeer omdat Paulus, als hij de verhouding tussen man en vrouw behandelt in 1 Kor. 11:8-9, ook heel duidelijk is. Daar baseert hij het verschil in positie van man en vrouw ten opzichte van elkaar op het feit dat de vrouw geschapen is uit de man en dat de vrouw geschapen is omwille van de man. Hij geeft dus aan dat de wijze waarop God Adam en Mannin schiep normatief is voor de verhouding van man en vrouw in het algemeen. En zo helpt deze tekst ons om te begrijpen wat Paulus in 1 Tim. 2:13 bedoelt. Zo leg je de Schrift met de Schrift uit. De schrijvers van het rapport lijken dat ook te doen, door het opnoemen van Schriftgegevens. Maar ze gebruiken de teksten niet om de inhoud van 1 Tim. 2:13-14 te verhelderen, maar juist om de klaarblijkelijke betekenis daarvan onzeker te maken. Terwijl ze een uitspraak van Paulus die direct over dit onderwerp gaat niet gebruiken, hoewel die de tekst juist wel verheldering biedt.

Wat bedoelt Paulus hier dan wel in vs. 13-14, volgens het rapport? Men stelt dat Paulus reageert op vrouwen in Efeze, die zich op Gen. 1 tot 3 zouden beroepen om zichzelf op de voorgrond te dringen. ‘Eva is immers de moeder van alle levenden’ en ‘het is door Adam dat de zonde in de wereld kwam’. Deze misplaatste superioriteit van vrouwen zou Paulus terugwijzen door te zeggen: Adam is eerst geschapen, en Eva heeft net zo goed gezondigd. Maar deze veronderstelling is pure inlegkunde. Er is geen enkel bewijs dat dit speelde in Efeze en dat Paulus híerop zou reageren. Toch is deze speculatie beslissend voor de uitleg van de tekst! Eerst is de inhoud van de tekst onzeker gemaakt met een beroep op andere Schriftgegevens, om daarna de betekenis ervan in te vullen vanuit eigen speculaties. Daardoor ontstaat ruimte om, in strijd met wat er letterlijk staat, Paulus hier te laten bevestigen wat de schrijvers van het rapport zelf in Gen. 1 en 2 ingelezen hebben over de gelijkheid van man en vrouw.

Een ander voorbeeld. Paulus zegt in 1 Kor. 11:7-12 dat Gen. 1 en 2 leert dat er een positieverschil is tussen man en vrouw, door God ingesteld. Paulus weerspreekt dus de uitleg van Gen. 1 en 2 in het synoderapport. Hoe gaan de schrijvers hiermee om? Zij wijzen erop dat Paulus ook zegt dat de man er is door de vrouw, en dat beiden uit God zijn (vs. 11-12). Volgens hen betekent dit dat er dus geen relatie is van gezag tussen man en vrouw. Geen onder- maar nevenschikking als ‘scheppingsorde’ (p. 19). Wat gebeurt hier? In feite wordt hier het ene Schriftgegeven gebruikt om het andere van zijn eigen zeggingskracht te beroven. Daardoor wordt opnieuw ruimte, in strijd met wat er letterlijk staat, geschapen voor de gelijkheidsgedachte, die in Gen. 1 en 2 ingelezen was. Als we echter geloven dat de Bijbel een eenheid is, moeten we beide Schriftgegevens laten staan en aan beide recht doen.

Wat we hierboven schreven kan misschien overkomen als een technische discussie over de uitleg van teksten. Maar waar het ons om gaat is dat we Gods Woord aanvaarden zoals Hij het ons geeft, en de inhoud ervan niet wegredeneren. Dat is wat o.i. gebeurt bij deze cruciale gedeelten uit de Bijbel.

Christus als hoofd van zijn gemeente

De gelijkheidsgedachte werkt bij de synode ook door in de uitleg van Efeziërs 5:21v.v. over de verhouding van man en vrouw in het huwelijk. Het zou in dit hoofdstuk van Efeziërs niet gaan over een gezagsverhouding, maar alleen om zelfovergave van man en vrouw aan elkaar.

Dit baseert men op vers 21: “Aanvaard elkaars gezag [HSV: onderwerp u aan elkaar] uit eerbied voor Christus”. Het rapport erkent niet dat man en vrouw in het dienen van elkaar ieder een eigen positie innemen, die niet uitwisselbaar zijn. Terwijl dit toch duidelijk blijkt uit Ef. 5:22-25:

“Vrouwen, erken het gezag van uw man als dat van de Heer, want een man is het hoofd van zijn vrouw, zoals Christus het hoofd is van de kerk, het lichaam dat hij gered heeft. En zoals de kerk het gezag van Christus erkent, zo moeten vrouwen in ieder opzicht het gezag van hun eigen man erkennen. Mannen, heb uw vrouw lief, zoals Christus de gemeente heeft liefgehad en zich voor haar gegeven heeft om haar te heiligen...”

De vrouw onderwerpt zich aan haar man door zijn gezag te aanvaarden, zoals de gemeente het gezag van Christus aanvaardt. De man dient zijn vrouw door haar lief te hebben zoals Christus zijn gemeente heeft liefgehad. Zo toont hij zich hoofd van zijn eigen vrouw.

Het rapport ontkent dat er in het hoofd-zijn van de man een element van gezag ligt. Het gaat tussen man en vrouw om eenheid en verbondenheid en om één lichaam zijn, zegt het rapport (p. 28). Maar Paulus zegt hier toch uitdrukkelijk dat het hoofd-zijn van de man voor zijn vrouw inhoudt dat zij aan hem onderdanig moet zijn, als aan de Heer? Hoe kan de synode daar het element van gezag uit weghalen? Dat wordt gedaan door het hoofd-zijn te interpreteren vanuit de zelfovergave van Christus voor zijn gemeente (p. 28). Het gaat niet om gezag, maar om zelfovergave. Het gezag van Christus als Heer van zijn kerk verdwijnt door zijn zelfovergave. En dat is niet in overeenstemming met wat de Bijbel leert.

Paulus leert inderdaad dat de man hoofd moet zijn van zijn vrouw zoals Christus dat is van zijn kerk. De man moet zijn vrouw liefhebben, zoals Christus zijn gemeente heeft liefgehad, en zich voor haar heeft prijsgegeven (vs. 25). Maar hoe heeft Christus zijn gemeente liefgehad? Begon dat pas toen hij zichzelf opofferde voor haar aan het kruis? God de Zoon heeft zijn gemeente van eeuwigheid liefgehad. En toen Hij mens werd heeft Hij vanuit die liefde heel zijn leven op aarde voor haar geleden (HC, zondag 15). Dat liefhebben van zijn gemeente kwam uit in alles wat hij tijdens zijn leven op aarde voor haar deed, ook in de uitoefening van zijn gezag. Hij onderwees ‘met gezag’ in de synagogen. Door zijn prediking en wonderen riep hij ieder op in Hem te geloven als Gods Messias en hem te volgen. Zo trad Hij op als de goede herder van de schapen, die uiteindelijk ook voor hen zou sterven. Liefhebben, gezag uitoefenen en zichzelf geven in de dood, horen dus bij elkaar. Zo trad Christus in zijn vernedering op als hoofd van zijn gemeente. Zo vervulde Hij waartoe God de Vader - het hoofd van Christus (1 Kor. 11:3) - Hem had aangesteld.

Zo moet nu ook de man zijn vrouw liefhebben. Daar hoort de uitoefening van zijn door God gegeven gezag dus helemaal bij. De man heeft juist ook zijn vrouw lief door haar te leiden. Niet voor zichzelf, maar als dienaar van zijn hoofd Christus (1 Kor. 11:3). Het klopt dus niet met de Bijbelse gegevens als wordt gezegd dat in het hoofd-zijn van de man geen element van gezag zit. Dat blijkt temeer als Paulus zijn betoog vervolgt richting de vrouw. “Zoals de gemeente het gezag van Christus aanvaardt, zo behoren vrouwen in alles hun eigen mannen onderdanig te zijn.” (vs. 24). Hoe aanvaardt de gemeente het gezag van Christus? Door alles wat Hij haar geeft in het evangelie te aanvaarden. Maar dat is toch het buigen voor zijn leiding? Zo moet ook de vrouw het gezag van haar man aanvaarden, in alles, zegt Paulus.

Wat is het gevolg als je dit positieverschil tussen man en vrouw uitwist? Je komt in de problemen met de relatie tussen Christus en zijn gemeente. Hij diende en dient ons door ons te leiden en zichzelf voor ons op te offeren in de dood. Wij dienen Hem door onszelf aan Hem toe te vertrouwen en zijn gezag te erkennen. Die wederkerige dienstbaarheid tussen Christus en zijn gemeente kun je niet omdraaien, of laten opgaan in een begrip als ‘eenheid’ en ‘verbondenheid’, zoals het rapport Elkaar van harte dienen doet (p. 28). Daardoor vervagen de onomkeerbare posities van Christus en de kerk in hun relatie tot elkaar. En dat heeft gevolgen voor de leer van de verlossing.

Nog een opmerking hierover. Het gelijkheidsdenken maakt het onmogelijk om gezag en dienstbaarheid bij elkaar te houden. Gezag uitoefenen is daarin automatisch heersen en niet dienen.7 Deze tegenstelling functioneert in het rapport op de achtergrond en daarom moeten de schrijvers het hoofd-zijn van de man anders uitleggen. Hoofd-zijn is volgens hen niet gezag, máár zelfovergave. Hier geldt opnieuw: zaken die bij elkaar horen in de Bijbel, worden tot tegenstellingen gemaakt.

Uitleg van Gal. 3:28

Het rapport beroept zich ook op Gal. 3:28 om de gelijkheid van man en vrouw te verdedigen:

“Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannelijk of vrouwelijk - u bent allen één in Christus.”

Het synoderapport zegt dat het hier gaat om ‘meer dan delen in het heil van Christus’. “Het is aannemelijk dat deze belijdenis bedoeld was als reactie op chauvinistische uitspraken die in de joodse cyclus van ochtendgebeden waren opgenomen. Daarin dankte de (mannelijke) gelovige God dat hij niet gemaakt was als Griek, slaaf of vrouw. Deze vroege belijdenis zou dus het geloof van de kerk verkondigen dat in Christus het raciale onderscheid en culturele verdeeldheid opgeheven waren.” (p. 20).

Het gaat er volgens de synode in deze tekst ook om dat de sociale verschillen tussen mannen en vrouwen ongedaan worden gemaakt, dat de vrouw niet meer achtergesteld wordt vanwege haar sekse. In de gemeente krijgt ze dezelfde positie als de man. Rangen en standen vallen weg en ze ‘telt weer helemaal mee’. Dit leidt tot de uitspraak: “Zo pakt Galaten 3 het onderwerp van de gelijkheid weer op. De kracht van de veronderstelde gelijkheid in deze tekst kan als volgt weergegeven worden: net zoals het ongepast was om te zeggen: “Theofilus mag geen oudste zijn omdat hij een Griek is’, of: ‘Onesimus mag geen ouderling zijn omdat hij een slaaf’, is het ook ongepast om te zeggen dat: ‘Apphia mag geen ouderling zijn omdat ze een vrouw is.’” (p. 21).

Opnieuw is de vraag: is deze verklaring gebaseerd op de tekst van Gal. 3? Op geen enkele manier. Paulus beantwoordt in Gal. 3 de vraag wie er kinderen van God zijn en mogen gelden als nakomelingen van Abraham en erfgenamen van Gods belofte. Dat zijn de mensen die door het geloof één zijn geworden met Christus (vs. 26-27). Door dat geloof in Hem worden mensen van verschillende volken, verschillende sociale standen en seksen verenigd tot één volk. Dat is wat de tekst zegt. Het gaat hier niet om wat deze eenheid nu betekent voor de onderlinge verhoudingen tussen deze verschillende groepen mensen, of over taken die zij in de gemeente mogen uitvoeren.

Op andere plaatsen spreekt Paulus wel over de onderlinge verhouding van joden en heidenen, heren en slaven, mannen en vrouwen die samen Christus aangedaan hebben. Zo legt hij in Ef. 5:22-30 uit welke roeping man en vrouw ten opzichte van elkaar hebben, juist nu zij Christus hebben leren kennen! (Ef. 4:20). De man moet zijn vrouw liefhebben zoals Christus de gemeente en de vrouw moet haar man onderdanig zijn, zoals aan Christus.

Ook hier zie je in het rapport dat een bepaalde tekst niet wordt uitgelegd vanuit de directe context, maar vanuit een onbewezen vooronderstelling (‘Het is aannemelijk dat ...’). Daardoor krijgt deze tekst een plaats in een denkraam - dat van het gelijkheidsdenken - dat vreemd is aan de Bijbel zelf. De tekst wordt gebruikt voor oneigenlijke doeleinden.

Het gezag van de Schrift

Tot nu toe hebben we vooral gekeken naar de manier waarop de synode de Bijbel uitlegt. We constateerden dat daarin fouten worden gemaakt. We zeiden dat dat komt doordat een bepaalde gedachte over de gelijkheid van man en vrouw functioneert als een bril waarmee de Bijbel wordt gelezen. Deze bril is sturend voor de exegese van Bijbelgedeelten. De teksten mogen uiteindelijk alleen zeggen wat niet strijdt met dit uitgangspunt.

Maar kunnen wij deze bewering wel hard maken? De schrijvers van het rapport zijn het er vast niet mee eens. Toch blijkt wel degelijk dat ze zich door een buitenbijbelse norm laten leiden. Dat zie je in de manier waarop ze onderscheid maken in de Bijbel tussen dat wat ‘opkomt uit de cultuur van na de zondeval’ (en waar God zich tijdelijk aan aanpast) en dat wat gezien moet worden als normatieve openbaring van God (die geldig is voor alle tijden).

Op p. 53-54 wordt gesteld dat je de Bijbel ‘contextueel’ moet begrijpen. Dat wil zeggen: God gaf zijn openbaring allereerst aan Israël dat leefde in een bepaalde cultuur. De Bijbelse teksten zijn door deze cultuur gekleurd en wij moeten daarom ook niet alles wat daarin staat automatisch zien als normen van God voor alle tijden. Want soms sluit God aan bij de culturele context en soms transformeert (verandert) Hij deze door er kritisch op in te spreken (p. 57, p. 11, p. 43).

Volgens het rapport is de manier waarop de Bijbel Adam tekent bepaald door de cultuur van na de zondeval. Hij wordt neergezet als hoofd van zijn vrouw en als hoofd van de mensheid. Dit beeld komt uit een cultuur waarin de vader hoofd was van een familie, en waarin de vrouw een ‘secundaire positie’ had. Je komt deze gedachte volgens de schrijvers ook tegen in Gen. 1 en 2 waar gesproken wordt over ‘de mens en zijn vrouw’ (p. 11). Maar dat beeld is niet normatief voor ons, zo beweert het rapport. God werkte binnen deze cultuur (die ook nog heersend was in de tijd van het Nieuwe Testament) toe naar het herstel van zijn oorspronkelijke bedoeling: namelijk de gelijkheid van man en vrouw. En alles wat in de Bijbel naar gelijkheid verwijst is openbaring van God die ook geldig blijft voor ons. Daar tilt Gods Geest, zo stelt het rapport, ‘de schrijvers uit boven hun beperkingen als cultuurgebonden mensen’ (p. 11). (Besluit 3, grond 3g).

Wat is het probleem met deze benadering? Natuurlijk is het zo dat de Bijbelschrijvers leefden in een bepaalde cultuur en spraken met het oog op hun tijd. Maar dat neemt niet weg dat zij in alles wat zij schreven geïnspireerd waren door de heilige Geest, en zijn Woord doorgaven dat ook normatief blijft voor ons. Zo moeten wij hun woorden dan ook aanvaarden, tenzij de Bijbel zelf aangeeft dat wij aan bepaalde dingen niet meer gebonden zijn. Het synoderapport maakt nu echter op eigen gezag onderscheid tussen waar de Bijbelschrijvers spreken als cultuurgebonden mensen, en waar hun woorden blijvend geldig zijn.

Wat het synoderapport in het Bijbelse beeld van Adam ziet als opkomend uit een (zondige) cultuur, is in feite zuivere openbaring van God aan ons. Het is God die zegt dat Adam hoofd is van de vrouw (1 Kor. 11; Ef. 5: 23,31) en familiehoofd van de mensheid (Hand. 17:26). De apostel Paulus sluit hierbij aan. De leer van de erfzonde, zoals verwoord in Rom. 5:12v, is hierop gebaseerd. Omdat Adam als hoofd van zijn gezin (de mensheid) hen bij God vertegenwoordigt, delen wij in de schuld en de gevolgen van zijn zonde. Zo noemt de Bijbel Christus het hoofd van de nieuwe mensheid, de kerk. Dit zijn waarheden die ons in de Schrift worden geopenbaard.

Maar nu verklaart de synode op eigen gezag dat dit spreken over Adam opkomt uit de cultuur, waarin de grootfamilie een belangrijke rol speelde. Waarom? Dat kun je alleen doen als een norm vanuit onze cultuur boven de Bijbel wordt geplaatst. Die norm wordt gebruikt om delen van Gods geopenbaarde Woord cultuurgebonden te verklaren, en daarmee van hun gezag voor ons te ontdoen. Hier is dus het gezag van de Schrift zelf in het geding!

Wat gaat er nu mis in de Bijbeluitleg van de synode?

  1. Paulus’ door de heilige Geest geïnspireerde uitleg van de positie van man en vrouw, zoals hij die geeft in 1 Tim. 2:11-14 en 1 Kor. 11:1-16, is niet leidend bij de uitleg van Genesis 1 tot 3. Ook wordt aan bepaalde elementen in de tekst van Gen. 1 tot 3 zelf geen recht gedaan. Dit zie je ook terugkeren in de uitleg van Gal. 3:28. Niet de directe context van Gal. 3 is beslissend voor de exegese, maar een veronderstelde achtergrond van sociale ongelijkheid. Kortom: de Schrift wordt op beslissende punten niet vanuit de Schrift uitgelegd.

  2. Gegevens in de Bijbel die elkaar aanvullen worden tot tegenstellingen gemaakt. De gedachte is: als je voor God gelijk bent, kan het dus niet meer zo zijn dat de man een leidende rol heeft gekregen. Een van beide gegevens moet dan worden weggeredeneerd om ruimte te geven aan het andere. Hier wordt geen recht gedaan aan de eenheid van de Bijbel.

  3. Hoe is dit te verklaren? Doordat de gelijkheidsgedachte die leidend is in ónze cultuur als leesbril fungeert. Die bril is leidend bij het uitleggen van bepaalde passages (in plaats van de leesbril van de Schrift zelf) en schept tegenstellingen in de Bijbel die er niet zijn. Deze gelijkheidsgedachte wordt zelfs bepalend voor wat in de Schrift aanvaardt wordt als Woord van God en wat niet.

  4. Een norm uit ónze cultuur (de gelijkheid van man en vrouw) wordt gebruikt om de gedeelten van de Bijbel waarin gesproken wordt over verschillende verantwoordelijkheden voor man en vrouw, cultuurgebonden te verklaren. Daardoor bepaalt dus de mens wat in de Bijbel het blijvende Woord van God voor ons is en wat niet. Dat gezag komt geen mens toe (art. 7 NGB).

De duidelijkheid van de Schrift

Er is nog een diepergaand probleem met de synodebesluiten. Dat heeft te maken met de tweede vraag die we in dit stuk behandelen: Is Gods Woord wel de beslissende norm geweest voor het nemen van deze besluiten?

Vrijheid van exegese?

In de besluiten van de synode van Goes 2020 worden de conclusies van het rapport Elkaar van harte dienen niet verplichtend doorgevoerd. Men zegt alleen dat er 'goede redenen’ zijn voor de visie die in het rapport wordt verdedigd. Naast de lezing van de Bijbel die we tot nu toe hanteerden, die leidt tot de conclusie dat de ambten niet openstaan voor zusters, zijn er ook ‘goede exegetische argumenten’ (Besluit 3, grond 3a en b) om tot een andere visie te komen, die zegt dat vrouwen wel geroepen kunnen worden tot de ambten. De synode gaat ervan uit dat beide visies gebouwd zijn op hetzelfde fundament van Gods Woord, ook al kunnen we elkaar niet overtuigen (p. 40). Daarom wil ze met een beroep op de vrijheid van exegese (p. 42-45) dat beide visies en praktijken in de kerken naast elkaar kunnen blijven bestaan. Maar wat betekent het als je dit uitspreekt?

Tegenstrijdige visies

We moeten goed bedenken dat het hier niet alleen maar gaat om twee verschillende, maar ook om twee tegengestelde meningen. Ze sluiten elkaar uit en veroordelen elkaar. Het rapport Elkaar van harte dienen stelt dat de roeping van zusters tot de ambten voortkomt uit het verlossingswerk van Christus. Hij geeft de vrouw haar positie naast de man terug. De ‘oude’ visie zegt juist dat de roeping van zusters tot de ambten zonde en verzet is tegen Christus, die deze roeping aan mannen heeft voorbehouden.

De synode spreekt nu dus uit dat je bij het lezen van de Bijbel tot tegenstrijdige visies kunt komen - en dat die naast elkaar mogen blijven staan, omdat ze beide voortkomen uit een gereformeerde omgang met de Bijbel.8

Nu is het inderdaad zo dat je de Bijbel kunt lezen en tot overtuigingen kunt komen die elkaar uitsluiten. Maar je kunt nooit zeggen dat die ook met net zoveel recht uit Gods Woord af te leiden zijn. En dat ze op grond van Gods Woord daarom hetzelfde bestaansrecht hebben in de kerken. Waarom kan dat niet? Omdat God zichzelf in zijn Woord niet tegenspreekt. Wij geloven dat God Zelf eenduidig spreekt in zijn Woord, omdat Hij de waarheid is in eigen Persoon. Als wij dan bij het lezen van Gods Woord tot tegenstrijdige conclusies komen, moeten we zeggen: deze conclusies kúnnen niet allebei op Gods Woord gebaseerd zijn. Of met net zoveel recht daaruit af te leiden zijn. God zegt niet tegelijk ‘ja’ en ‘nee’. Paulus zegt dit met zoveel woorden: “God is betrouwbaar: ons woord tot u is niet ja en nee geweest.” (2 Kor. 1:18) Beide conclusies kúnnen dus niet met evenveel recht op de Bijbel gebaseerd zijn. Dat strijdt met de duidelijkheid of eenduidigheid van Gods Woord. Wij moeten dan concluderen dat er bij óns iets mis is. Er is nieuw onderzoek nodig of beide visies zich wel op de juiste manier op de Bijbel beroepen.

Is Gods Woord of de consensus van de synode beslissend?

Hoe kan het dan dat de synode toch zegt: beide opvattingen en praktijken mogen naast elkaar bestaan in de kerken? Omdat de synode van mening is dat beide opvattingen voortkomen uit een integere omgang met Gods Woord. Er is geen sprake van onwil om ons aan de Schrift te onderwerpen (p. 40). Misschien kunnen we elkaar niet overtuigen, maar uiteindelijk willen we allemaal eerbiedig met de Schrift omgaan. En dat geeft volgens de synode het vertrouwen dat we bouwen op hetzelfde fundament van Gods Woord.

Het kan natuurlijk zo zijn dat je tot tegengestelde conclusies komt in de uitleg van de Schrift. Maar je mag daar nooit in berusten. Juist vanuit de belijdenis dat Gods Woord zichzelf niet tegenspreekt, en eenduidig duidelijk is. Je hebt dan de plicht om beide interpretaties te toetsen vanuit de vraag: zijn ze op een goede manier uit de Bijbel afgeleid? Of is er sprake van een verkeerde hermeneutiek, die leidt tot uitleg van Bijbel waarin de tekst wordt aangepast aan onze eigen normen of aan onze cultuur?

In plaats van dit onderzoek in te stellen, en een pas op de plaats te maken, heeft de synode nu besloten dat beide meningen naast elkaar kunnen bestaan, en gebaseerd zijn op een gereformeerde omgang met de Schrift. Het bezwaar dat er sprake is van een nieuwe hermeneutiek wordt verworpen, zonder dat ingegaan wordt op argumenten hiervoor, en eerlijk te wegen hoe het kan dat de nieuwe uitleg van de Bijbel op dit punt diametraal tegengesteld is aan de oude.

Hieruit blijkt o.i. dat de synode verzuimd heeft de Schrift zelf het beslissende gezag te geven in het nemen van een beslissing in onze geschillen over de uitleg van de Bijbel. Zij heeft op eigen gezag bepaald dat beide interpretaties naast elkaar kunnen bestaan. En dat niet als tussentijdse noodsituatie, vanuit de erkenning dat dit niet zo kan blijven, maar als definitieve beslissing. Daarmee verheft zij zich boven de Schrift zelf. Maar wij belijden dat geen concilie deze positie toekomt (art. 7 NGB).

Onze omgang met de besluiten

Nu we een beoordeling gegeven hebben van de besluiten, staan we voor de vraag: hoe moeten we nu met de besluiten omgaan? Wat betekent dit voor onze roeping ten opzichte van het kerkverband van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt)?

Niet gebonden? Toch wel!

De synode benadrukt dat niemand gedwongen wordt in te stemmen met de visie van het rapport Elkaar van harte dienen. Geen kerkenraad hoeft de vrouw in het ambt in te voeren. Daarmee lijken deze besluiten weinig gevolgen te hebben voor kerken die het niet eens zijn met de visie van het synoderapport. Toch is dat slechts schijn. Want als je deze synodebesluiten aanvaardt, aanvaardt je daarmee ook dat de visie van het synoderapport bestaansrecht heeft in de Gereformeerde Kerken.9 Je zegt daarmee in feite dat je met de Bijbel om mag gaan, zoals in het synoderapport gebeurt. De synodebesluiten aanvaarden, betekent dat je de Schriftuitleg in het synoderapport in overeenstemming is met Gods Woord.

Dit moeten we goed beseffen. Er wordt gezegd dat je geweten niet gebonden wordt, maar in feite moet je - om dit besluit te aanvaarden - wél de claim opgeven dat Gods Woord de vrouw in het ambt verbiedt, en dat het rapport op ontoelaatbare wijze met de Bijbel omgaat. Ook al voer je in eigen gemeente geen vrouwelijke ambtsdragers in.

Het rapport Elkaar van harte dienen stelt op p. 39: “De besluiten leggen geen universele waarheid vast, maar bieden een richtlijn voor de kerkelijke praktijk.” Verder wordt betoogd op deze pagina: er is nu ruimte voor kerken om vrouwen in de ambten te bevestigen. Sommige kerken maken daar gebruik van en andere niet. Maar niemand wordt gebonden aan een inhoudelijke leeruitspraak. Ook zegt het rapport: als een kerkenraad besluit vrouwen in de ambten te bevestigen, ben je daar niet medeverantwoordelijk voor als bezwaard gemeentelid, of als zusterkerk in hetzelfde kerkverband. Dit schept ruimte voor het geweten van bezwaarde broeders en zusters. Klopt deze benadering? Nee, om twee redenen.

  • Ten eerste: de synode heeft wel degelijk leeruitspraken gedaan. De synode stelt immers dat de Bijbel genoeg grond geeft om vrouwen in de ambten te bevestigen, en ziet dat zelfs als herstel van Gods oorspronkelijke bedoeling. Al hoef je het daar niet mee eens te zijn, de synode vraagt ons wel te aanvaarden dat er voor deze opvatting en praktijk ruimte moet zijn binnen de Gereformeerde Kerken. Wie deze besluiten aanvaardt, aanvaardt daarmee ook dat deze opvatting (ook al ben je het er niet mee eens) niet tegen de Schrift ingaat. Het gaat om ‘verschil van inzicht in wat Gods Woord bedoelt’ (p. 40). Hoe je het ook wendt of keert, de synode spreekt uit dat de opvatting zoals verwoord in Elkaar van harte dienen niet als onschriftuurlijk veroordeeld mag worden.
  • Ten tweede, deze synodebesluiten zijn genomen door de gezamenlijke kerken. Op grond van deze besluiten kunnen er verschillende praktijken ontstaan. Maar dat neemt niet weg dat elke kerk verantwoordelijk is voor het besluit als zodanig, en dus ook medeverantwoordelijkheid draagt voor de bevestiging van zusters in andere gemeenten. Aanvaarding van dit besluit maakt die praktijk immers mogelijk! En wat betreft de verantwoordelijkheid van individuele gemeenteleden: als je eigen kerkenraad dit synodebesluit goedkeurt, en je accepteert dit als gemeentelid, erken je daarmee in de praktijk dat deze daad past binnen de handhaving van het gezag van de Schrift, waartoe de kerkenraad geroepen is. Door je te blijven stellen onder opzicht en tucht van deze kerkenraad, draag je dan wel degelijk medeverantwoordelijkheid.

Kortom: hoe je het ook wendt of keert, deze synodebesluiten vragen ons wel degelijk te aanvaarden dat de vrouw in het ambt niet tegen de Schrift ingaat. In die zin binden ze het geweten van ieder die de overtuiging blijft toegedaan dat het wél tegen de Schrift ingaat.

Waaraan maken we ons schuldig bij aanvaarden van de besluiten?

Het aanvaarden van deze synodebesluiten betekent dat we verantwoordelijkheid nemen voor twee zaken:

  1. Ten eerste dat de uitleg van de Schrift in het rapport Elkaar van harte dienen een rechtmatige plaats heeft in de Gereformeerde Kerken.

  2. Ten tweede betekent het dat we aanvaarden dat niet meer de Schrift zelf functioneert als de beslissende norm voor wat toelaatbaar is in de kerken. Daarvoor in de plaats komt de consensus van een synode over de toelaatbaarheid van verschillen in uitleg. We hoeven niet te twijfelen aan elkaars intenties om de Schrift recht te doen. Maar dat kan nooit het laatste woord hebben.10 Want "alle mensen zijn uit zichzelf leugenaars en ijdeler dan de ijdelheid zelf" (art. 7 NGB). Als conclusies uit de Schrift elkaar tegenspreken, verplicht de Schrift ons om daarin niet te berusten, maar ze opnieuw tegen het licht te houden van Gods Woord zelf. Als kerken dat weigeren te doen, hebben ze in de praktijk de belijdenis van de duidelijkheid van de Schrift losgelaten.

Deze verantwoordelijkheid mogen wij niet dragen, omdat we dan medeschuldig worden aan de ondermijning van het gezag van Gods Woord zelf. Bovendien, als we deze besluiten als kerkenraad wél zouden aanvaarden, zouden we ook ons eigen gezag ondergraven om de gemeente te leiden en voor te gaan op basis van Gods Woord alleen. Om zelf gereformeerde kerk te blijven, die zich richt naar het Woord van God, mogen we deze besluiten dus niet aanvaarden.

Gevolgen voor het kerkverband

Welke gevolgen heeft het niet aanvaarden van dit besluit voor de relatie met onze zusterkerken? Om die vraag te beantwoorden is het van belang helder te hebben wat het betekent om te behoren bij een kerkverband.

Gemis aan eenheid en kerkverband

Binnen een kerkverband erkennen wij andere kerken als zusterkerken. Dat wil zeggen: als kerken die metterdaad één met ons zijn in de erkenning van Gods Woord als onfeilbare regel van het geloof (art. 5 en 7 NGB) en daarop ook aanspreekbaar zijn. Hier doet zich al direct een probleem voor. Als wij deze synodebesluiten moeten afwijzen als in strijd met Gods Woord, en zelfs moeten zeggen dat Gods Woord niet meer functioneert als beslissende norm, hoe kunnen we dan van andere kerken die deze besluiten wél aanvaarden, blijven zeggen dat wij met hen één zijn in de erkenning van Gods Woord? Die twee dingen spreken elkaar tegen. Als wij de synodebesluiten om zulke ernstige redenen moeten afwijzen, maar zonder reserve andere GKv-kerken als zusterkerken blijven erkennen, relativeren we daarmee ons eigen oordeel over die besluiten. Dat is ook niet tot heil van die zusterkerken zelf, omdat we hen juist de boodschap willen geven dat het fundament van de kerk, Gods Woord zelf, hier op het spel staat.11

Het behoren tot één kerkverband heeft ook een praktische kant. Omdat we ‘onderling verbonden zijn in de eenheid van het christelijk geloof, in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift’ (kerkorde A1.1) kunnen we onszelf toevertrouwen aan elkaars hulp en toezicht. We kunnen onze leden toevertrouwen aan de herderlijke zorg van een andere kerk als zij verhuizen. We aanvaarden toezicht op het plaatselijk functioneren van onze ambtsdragers vanuit de classis. We geven geld aan gemeenten die steun nodig hebben, of gezamenlijke missionaire projecten. We aanvaarden elkaars predikanten op de kansel. Dit kán en is goed als we inderdaad staan op hetzelfde fundament van Gods Woord. Maar op het moment dat niet meer zo is, dan wordt de beoefening van het kerkverband gevaarlijk. Het wordt een bedreiging voor de plaatselijke kerk. Omdat we dan immers toelaten dat de ondermijning van het gezag van de Schrift via het kerkverband invloed kan uitoefenen in de eigen gemeente. Bovendien, hoe kunnen we in zo’n situatie onze verplichtingen aan het kerkverband nog met een goed geweten nakomen? Mét dat wij ons aan dat verband blijven verplichten, zeggen we daarmee dat we staan op hetzelfde fundament.

Als je op een gegeven moment genoodzaakt bent het kerkverband los te laten, betekent niet dat je daarmee elke band doorsnijdt met deze kerken, alsof je hen dan de rug toekeert en de deur dicht doet. Dat is niet het geval. Het loslaten van het kerkverband betekent, dat je uitspreekt dat andere kerken zich niet houden aan het akkoord van eenheid en dat jij daarom hun hulp niet meer kunt aanvaarden, je je niet meer kunt binden aan gemeenschappelijke besluiten en dat de grond voor samenwerking er niet meer is. Dat neemt niet weg dat je op allerlei manieren kunt blijven waarschuwen en het kerkverband terugroepen van de verkeerde weg.

Revisiemogelijkheden?

Is er nog revisie mogelijk van dit besluit op een revisieverzoek? Dat kan formeel inderdaad. Kerkorde art. F81 geeft kerkenraden de gelegenheid revisie van besluiten te vragen. Daarbij is geen uitzondering gemaakt voor besluiten van de synode op een eerder revisieverzoek. We moeten ons echter wel af vragen of zo’n revisieverzoek zin heeft en realistisch is, gezien het feit dat de besluiten van Goes niet zomaar genomen zijn, maar passen binnen een jarenlange ontwikkeling in de kerken, waartegen ook al jarenlang gewaarschuwd is, maar die doorgaat.

Het vragen van revisie veronderstelt dat een synode, op grond van de Schrift, concreet ingaat op alle bezwaren die tegen een besluit en de gronden daaronder zijn ingebracht. We moeten constateren dat Goes 2020 dit bij de revisieverzoeken op het m/v-besluit van Meppel 2017 niet of nauwelijks gedaan heeft. In plaats daarvan heeft de synodecommissie een nieuw rapport geschreven met een nieuwe uitleg van de Bijbel en dat rapport gebruikt als nieuwe onderbouwing voor het besluit van de GS Meppel 2017.

Wat is hier mis mee? Vanaf Meppel 2017 is door de synode gesteld dat de rechtvaardiging van de vrouw in het ambt niet gebaseerd is op een andere omgang met de Bijbel, maar op legitieme, nieuwe Bijbeluitleg. Het is een zaak van de vrijheid van exegese. Meppel presenteerde haar besluit dus als een mogelijke uitleg van de Bijbel naast de klassieke uitleg. Tegen dát concrete besluit zijn bezwaren ingebracht.12 Er is gezegd: dit is geen goede uitleg van de Bijbel. Hier worden dingen in de Schrift gelezen die er eenvoudigweg niet staan en teksten die heel cruciaal zijn (zoals 1 Tim. 2 en 3 en 1 Kor. 14:33-37) worden niet in de besluiten betrokken. De bezwaarschriften zeiden dus: het besluit van Meppel is niet gebaseerd op legitieme uitleg van de Bijbel, maar op nieuwe hermeneutiek.

Wat heeft Goes 2020 nu gedaan? Men heeft de besluiten 3 t/m 6 vervangen. Maar de synode heeft niet gezegd waarom de oude besluiten en gronden inhoudelijk verkeerd waren. Behalve dan dat ze op onderdelen ‘biblicistisch’ waren en ‘te weinig samenhang vertoonden’. Maar de synode is niet ingegaan op de cruciale vraag of de revisieverzoekende kerken gelijk hadden in hun bewering dat er in die besluiten sprake was van verkeerde uitleg en ontoelaatbare omgang met de Bijbel. Men heeft de argumenten daarvoor niet weerlegd. Men geeft in plaats daarvan in een uitgebreid rapport een nieuwe onderbouwing op basis van nieuwe exegeses.

Door het zo te doen, wordt niet duidelijk of de nieuwe exegese niet toch opnieuw een vorm is van verkeerde Bijbeluitleg en niet op dezelfde bezwaren stuit als de oude besluiten. Dan is er dus ook onvoldoende grond om te zeggen dat voor- en tegenstanders bouwen op hetzelfde fundament van de heilige Schrift en dat geen van beide posities geduid mag worden als onwil om zich aan Gods Woord te onderwerpen (p. 40). Slechts zeggen dat het gaat om legitieme verschillen in Bijbeluitleg is niet genoeg (p. 44). Dat is nu juist wat vanuit de Bijbel moet worden aangetoond.

Een bijkomend probleem is dat het gaat om tegenstrijdige uitkomsten. Wat in de ene kerk zonde heet, heet in de andere kerk bevrijding van de zonde. Dat kán niet allebei met evenveel recht Bijbels zijn. Zoals hierboven aangegeven mag je daarin niet berusten. Want we geloven dat de Bijbel eenduidig is. Alleen dat zou al tot het besef moeten brengen dat het hier niet kán gaan om verschillende exegeses, die naast elkaar kunnen bestaan als gebouwd op hetzelfde fundament van de Schrift. Hierboven hopen we ook aangetoond te hebben dat het niet zo is. Bij nader onderzoek blijkt dat de Bijbeluitleg in het rapport gedachten van buiten de Bijbel beslissend maakt voor de exegese.

Conclusie: De synode heeft een werkelijk inhoudelijke beoordeling van de revisieverzoeken op grond van de Schrift vermeden. In plaats daarvan is de synode met nieuwe exegeses gekomen, waarvan men beweert dat ze niet op nieuwe hermeneutiek gebaseerd zijn. Zo blijft men volhouden dat het gewoon gaat om een legitiem verschil in Bijbeluitleg: Je kunt de Bijbel ook anders lezen. Als we nu weer bezwaren hiertegen inbrengen, welke garantie hebben we dan dat niet weer dezelfde procedure gevolgd wordt? Deze vraag klemt temeer, omdat de synode ook niet is ingegaan op de kritiek die, voordat de besluiten genomen werden, is uitgeoefend op het rapport Elkaar van harte dienen. Terwijl de synode daar van tevoren kennis van heeft kunnen nemen. We moeten daarbij ook in rekening brengen dat deze besluiten passen in een ontwikkeling waartegen jarenlang gewaarschuwd is, zowel in binnen- als buitenland.
Daarom achten we het beter niet (of: niet realistisch om) de weg van revisie te gaan. Wél houden we een verplichting om onze broeders en zusters te waarschuwen en terug te roepen van de verkeerde weg.
Daarom stellen we voor een appel te sturen naar de huidige synode van Goes, met daarin bezwaren tegen de genomen besluiten. Daarin zullen we de synode erop wijzen dat men de plicht heeft in te gaan op de concrete bezwaren die zijn ingebracht tegen de besluiten van de GS Meppel 2017 en de GS Goes 2020. Alleen dán kan helder worden of de Bijbeluitleg van de synodes voldoet aan Bijbelse regels voor de uitleg van de Schrift. Of het gaat om nieuwe hermeneutiek of niet. In de tweede plaats vragen we de synode te erkennen dat het strijdt met onze belijdenis van de duidelijkheid van de Schrift dat twee elkaar uitsluitende opvattingen en praktijken gelijk recht van bestaan krijgen in de kerken.

Is m/v fundamenteel voor de kerk?

De synode stelt ook dat dit thema niet bepalend is voor de eenheid van de kerk,13 omdat het niet behoort tot de leer van de verlossing. Het gaat slechts om een regel voor kerkinrichting. Daartegen hebben we de volgende bezwaren.

  • Ten eerste: Paulus zegt dat eigenwilligheid op het punt van de rol van mannen en vrouwen in de eredienst en daarbuiten juist een breuk is met de orde die geldt in alle gemeenten van God (1 Kor. 11:16 en 14:36). Kennelijk hebben de inrichting van het kerkelijk leven en de vrede en eenheid van de kerk alles met elkaar te maken. Het respecteren van die orde - gebaseerd op bevelen van de Heer zelf (1 Kor. 14:37) - geeft vrede; het gaan van een eigen weg verstoort die vrede.
  • Ten tweede: de positie van mannen en vrouwen in de eredienst heeft wel degelijk te maken met de leer van de verlossing. Dat leert Paulus zelf in 1 Tim. 2 en 3. Hij geeft daar voorschriften voor hoe men zich moet gedragen in het huis van God (3:15). Voorschriften voor het gebed, voor de bijdrage van mannen en vrouwen aan de eredienst, en voor de eigenschappen van opzieners en diakenen. Al deze voorschriften hebben te maken met de godsvrucht, het tonen van ontzag voor God (vgl. 2:2,10). Aan het einde van hoofdstuk 3 schrijft Paulus dan over het grote geheim van de godsvrucht. Dat is Christus en zijn verlossingswerk! (3:16). Paulus zelf verbindt dus zijn voorschriften voor het gemeenteleven en voor oudsten en diakenen wel degelijk met de leer over onze verlossing. De godsvrucht, waarvan Christus het geheim is, komt ook uit in de wijze waarop mannen en vrouwen zich gedragen in de erediensten.14
  • Ten derde beperkt de synode datgene waar wij als kerken aan gebonden zijn. De synode erkent dat wij gebonden zijn aan de ene waarheid van het Woord van God (p. 35). Maar daarna vindt er een reductie plaats. Men stelt: deze waarheid is samengevat in de leer van de verlossing, die we verwoord vinden in de belijdenisgeschriften. En daar valt de vrouw in het ambt buiten. Daarom is deze zaak van minder gewicht. Maar deze conclusie is niet terecht. Ook al vatten de belijdenisgeschriften de leer van de Schrift samen, wij blijven gebonden aan heel Gods Woord. Dat zeggen de belijdenisgeschriften zelf ook: “Zonder in enig opzicht te twijfelen geloven wij alles wat deze boeken bevatten.” (art. 5 NGB). De vraag moet dus zijn: is de vrouw in het ambt in overeenstemming met Gods Woord of niet? De kerk die ware kerk wil zijn richt zich immers in alles naar het Woord van God en verwerpt wat daarmee in strijdt is (art. 29 NGB). Bovendien: als het gezag van Gods Woord wordt aangetast, heeft dat op den duur ook gevolgen voor andere onderdelen van de leer. Paulus zegt immers dat een dwaling “voortwoekert als kanker” (2 Tim. 2:17).
  • Ten vierde: de rechtvaardiging voor ‘de vrouw in het ambt’, zoals gegeven in het rapport Elkaar van harte dienen, heeft direct gevolgen voor de relatie tussen God en mens en tussen Christus en zijn gemeente, omdat de verhouding van man en vrouw in het huwelijk daarvan een afspiegeling is.

Wat staat ons nu te doen?

Wat staat ons te doen in deze situatie? We willen onze overwegingen met u delen en mogelijke consequenties en stappen noemen:

Bij de ambtsaanvaarding beloven kerkenraadsleden om de gemeente voor te gaan in het spreken en leven vanuit de leer van de Bijbel, zoals die wordt beleden in de drie formulieren van enigheid, en om de waarheid van Gods Woord openlijk uit te dragen en te handhaven tegenover misleidende denkbeelden die binnen de kerk of uit de wereld opkomen.15 Het is daarom onze opdracht om de verkeerde manier van omgaan met de Schrift zoals die in de synodebesluiten naar voren komt te benoemen en af te wijzen. Op die manier willen we de gemeente en de kerken dienen. We doen dit door:

  1. het schrijven van een beargumenteerde beoordeling van de besluiten van GS Goes, zoals gegeven in dit document.

  2. aan de gemeente uit te leggen wat een gereformeerde omgang met Gods Woord is en te laten zien dat daarvan afgeweken wordt in de door de synode genomen besluiten. We leggen uit dat we die daarom niet mogen aanvaarden. Zo willen we vormgeven aan onze roeping om de gemeente te beschermen tegen ‘misleidende denkbeelden die binnen de kerk of uit de wereld opkomen’.

  3. onze roeping naar zusterkerken toe te vervullen door hen te laten weten wat er mis is met deze besluiten, en hen op te roepen die niet te aanvaarden, om zo samen te blijven bouwen op het fundament van Gods Woord.

Als wij op een ongewijzigde manier blijven deelnemen aan het kerkverband, maken we ons daarmee medeschuldig aan de koers van een onschriftuurlijke manier van Bijbellezen. Dat mogen we niet doen. Bovendien zouden we daarmee metterdaad onze eigen beoordeling van de situatie relativeren. Als onze diagnose terecht is, kan het niet anders of dat heeft consequenties voor de vraag of en hoe wij concreet blijven meewerken binnen het kerkverband. De kerkenraad moet hierover besluiten nemen.

Tegelijk hebben we een roeping, niet alleen om ons te distantiëren, maar ook om kerkelijke eenheid te zoeken en vast te houden op grond van Schrift en belijdenis. Een kerkverband bestaat uit kerken waar metterdaad eenheid is in erkenning en beleving van het Woord van God en de belijdenis van de kerken, alsook van de regels die op grond daarvan voor het kerkelijk leven gelden.

  1. We willen steun zoeken bij zusterkerken om samen te duiden wat ons te doen staat. Concrete acties:

    1. Een brief naar zusterkerken sturen, waarin we hen uitleggen in welke crisis de kerken zich o.i. bevinden en hen oproepen om samen met ons de ingeslagen weg af te wijzen en op te roepen om recht te doen aan wat God ons in zijn Woord voorhoudt (zie onder 1).

    2. Eenzelfde brief naar de huidige synode sturen. Zij schreven de kerken: “het is denkbaar dat kerkenraden vragen hebben over de genomen besluiten. We bieden u als kerkenraad de mogelijkheid om dergelijke vragen te stellen via secretariaat@synode.gkv.nl”.

  2. Tegelijk willen we blijven zoeken naar andere kerken die willen staan op dezelfde basis. Daarom zullen we van harte processen ondersteunen waarin kerken die staan op dezelfde basis elkaar zoeken om (nieuwe) verbanden aan te gaan.


Voetnoten

  1. Voor uitgebreidere analyses van het rapport Elkaar van harte dienen verwijzen we naar F. Pansier, P. Boonstra en D.J. Bolt. Zie https://www.gkv-capelle-noord.nl/gs-goes-2020/. De synodedocumenten zijn hier ook vinden.
  2. Besluit 3, grond 3g vermeldt als grond voor de afwijzing van ingebrachte bezwaren: “Wanneer ‘herstel van de verhouding van mannen en vrouwen als overwinning van de vloek ten gevolge van de zonde’ een doorgaande lijn in de heilshistorie is, zijn verschillende oudtestamentische gedeelten te lezen als signalen van dit herstel. Ook waar aangesloten wordt bij de bestaande cultuur, waarin vrouwen ondergeschikt zijn, zijn er gegevens die gelezen kunnen worden als kritische tendensen tegenover die cultuur.”
  3. Dit is trouwens een verkeerd dilemma (onderschikking tegenover gelijkwaardigheid): als de man een leidinggevende rol heeft, zou dat dus betekenen dat de vrouw minder waard is (voor God). Dit is een tegenstelling die niet uit de Bijbel opkomt. Voor God zijn man en vrouw gelijkwaardig, want samen door Hem gemaakt. Maar ze krijgen van God ten opzichte van elkaar wel een verschillende verantwoordelijkheid.
  4. Het gaat ons bij het aanhalen van dit gedeelte niet om een discussie over de hoofdbedekking van de vrouw, maar om de gezagsverhouding die hierdoor tot uitdrukking werd gebracht. De vraag of Paulus in dit gedeelte een blijvend gebod geeft aan zusters om een hoofdbedekking te dragen is een andere, dan die hier aan de orde is.
  5. In het rapport Elkaar van harte dienen “is ervoor gekozen om eerst aandacht te besteden aan Genesis 1-3 en daarna Schrift met Schrift te vergelijken en na te gaan hoe Paulus deze hoofdstukken gebruikt.” (p. 10) Deze benadering heeft in de praktijk als gevolg dan men eigen conclusies uit Gen. 1-3 laat heersen over de teksten waarin Paulus zich op Gen. 1-2 beroept (p. 17).
  6. J. van Bruggen, Emancipatie en Bijbel, Amsterdam, 1975, p. 53-65.
  7. Deze tegenstelling speelt voortdurend op de achtergrond in hoofdstuk 2 ‘Niet heersen, maar dienen’ van het rapport Elkaar van harte dienen.
  8. Dit gebeurt in besluit 5a.: “...dat er, behalve voor het spreken over twee lijnen in de Schrift (gelijkwaardigheid maar ook verschil in verantwoordelijkheid tussen mannen en vrouwen) ook ruimte is om te spreken over één lijn van gelijkwaardigheid, beschadigd door zonde en vloek maar hersteld in Christus.”
  9. Zie over de binding aan besluiten van synoden Kerkorde artikel F72.1-2.
  10. Veelzeggend is op dit punt de opmerking van een van de afgevaardigden. Hij stelt dat het rapport hem inhoudelijk niet overtuigt dat de vrouw in het ambt kan. Maar hij vindt het wel een gereformeerd verhaal omdat de schrijvers eerbiedig en integer met de Schrift willen omgaan.
  11. De figuur van een modaliteitenkerk is dan ook niet gereformeerd. Als je jezelf rekent tot een modaliteit in de kerk, zeg je in feite dat de andere kerken binnen het verband met hun opvattingen en praktijk ook recht van bestaan hebben. In feite relativeer je je eigen positie daarmee tot een mening naast andere, terwijl je nu juist opkwam voor het alleenrecht van Gods Woord.
  12. Zie onder andere: https://www.gkv-capelle-noord.nl/kerk/mv-en-ambt/.
  13. Besluit 4 grond 2.b: de vraag naar de openstelling van de ambten voor vrouwen maakt daar geen deel van uit.
  14. Eigenlijk maakt het rapport deze verbinding ook. Het koppelt de roeping van vrouwen tot de ambten direct aan de verlossing van zonde en vloek door Christus. Te zeggen dat deze zaak valt buiten ‘de leer van de verlossing’ is in tegenspraak met het rapport Elkaar van harte dienen zelf. Ze valt er net zo goed binnen als dat ook de tien geboden en het gebed horen bij ‘de volkomen leer van de verlossing’.
  15. Zie het Bindingsformulier ingevolge artikel B7 KO.

« Communicatie -

Bronnen

Werkgroepen



Overige Pagina's